Kerk wordt al in de 14de eeuw vermeld. Oorspronkelijk een gotisch gebouw was in 1645 uitgebrand, in 1666 was er een schip erbij gebouwd. In 1813 was de kerk opnieuw beschadigd door brand en in 1899 gerestaureerd.
Het asymmetrische en ongelijksoortige gebouw van de kerk van de H. Filippus en Jakobus trekt de belangstellenden door zijn bijzonder robuuste muren – de dikte ervan is plaatselijk zelfs 2,4 m. Apart is ook de vorm van de funderingen van dit gebouw. Presbyterium is proportioneel klein, bijna kwadraat, met een kruisgewelf zonder ribben.
De regio was sinds de Hussitische oorlogen tot 1620 door de Boheemse Broeders bevolkt. Na de slag op de Witte Berg in 1624 waren alle dominees behorende bij de Boheemse Broeders van de pastorieën verjaagd. Middels een keizerlijk patent (decreet) werd in 1627 opgedragen om alle inwoners van ander dan katholiek geloof weg te sturen. Degenen die niet wilden verhuizen, zijn alsof katholiek geworden, in hun hart bleven zij echter aan hun oude geloof houden en voedden in het geheim ook de kinderen in dat geloof op. De Boheemse Broeders kwamen in de kloven onder de Kačí vrch in vermomming bijeen, om daar samen te bidden. Door het Tolerantiepatent (keizer Josef II in 1781) werd het Helvetisch gereformeerd en Augsburgs geloof toegestaan. Vele geheime Boheemse Broeders hebben zich het Helvetisch geloof toegeëigend als het dichtst bij het geloof van de Boheemse Broeders zijnde.
Volgens de kronieken van de zgn. Beneš Minorita was het minorietenconvent van Benešov in 1247 gesticht, namelijk door de proost van het kapittel van Stará Boleslav, Tobiáš van Benešov.